Stofonderzoek

Stofonderzoek en Binnenklimaat : Risico Inventarisatie en Evaluatie

Er wordt onderscheid gemaakt tussen grof en fijn stof. Conform De Nederlandse Emissie Richtlijn wordt onder grof stof verstaan vast zwevende deeltjes die niet kunnen worden ingeademd. Grof stof (deeltjes van 10-100 µm) wordt afgevangen in neus- en keelholte, en deels ingeslikt. Grof stof kan bij depositie overlast veroorzaken en kan aanleiding geven tot irritatie van de ogen. Fijnere stofdeeltjes, 0,01-10 µm dringen de luchtwegen binnen en kunnen een nadelig effect hebben op de longfunctie.

Naast dit algemene fysische effect op de luchtwegen, kan stof een specifieke reactie teweeg brengen die afhankelijk is van de chemische samenstelling. Lokaal in de luchtwegen en longen kunnen zowel acute effecten, zoals irritatie of een allergische reactie, als chronische effecten optreden, zoals kanker. Indien de agentia via de longen worden opgenomen in het lichaam, kan ook elders in het lichaam een schadelijk effect optreden.

Voor fijn stof is nooit een drempelwaarde aangetoond. Conform de definitie van het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) voor niet-carcinogene stoffen kan er dan geen gezondheidkundige advieswaarde worden berekend. Europese grenswaarden voor fijnstof in de buitenlucht zijn een jaargemiddelde van 40 μg/m³ en een daggemiddelde norm van 50 μg/m³ (met 35 toegestane overschrijdingen). Ook bij concentraties onder deze normen zijn gezondheidseffecten bij de bevolking te verwachten (Buringh et al., 2001). De waarde in het binnenmilieu bedraagt veelal circa 60 – 80% van die in het buitenmilieu.

AV-CONSULTING B.V. kan door middel van metingen (stofonderzoek) de emissie van verwaaiend stof (grof stof) vaststellen. Een belangrijke bron bij het verwaaien van grof stof is het transport. Door middel van good-house keeping kan de emissie worden beperkt.
AV-CONSULTING B.V. kan u hieromtrent adviseren.

Binnenklimaat (temperatuur, geluid, luchtvochtigheid en kooldioxide)

De eisen vanuit het Arbo- en Bouwregelgeving voor het binnenmilieu in niet-industriële werksituaties kunnen geïnterpreteerd worden als eisen waar minimaal aan moet worden voldaan om de kans op ernstige hinder voor medewerkers te beperken (officieel standpunt van de Arbeidsinspectie). Het voldoen aan deze eisen geeft echter geen garantie voor algemene tevredenheid of een comfortabele werkomgeving. Het kennisinstituut Stichting Bouwresearch (SBR) maakt derhalve onderscheidt in binnenmilieueisen waarbij de laagste klasse nagenoeg overeenkomt met de wettelijke eisen. Deze drie klassen worden als volgt gekwalificeerd en zijn gebaseerd op de ISSO/SBR 354 en NPR CR 1752:

  • Klasse A: ‘zeer goed’ – hoog verwachtingspatroon ten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu
  • Klasse B: ‘goed’ – gemiddeld verwachtingspatroon ten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu
  • Klasse C: ‘acceptabel’, – matig verwachtingspatroon ten aanzien van de kwaliteit van het binnenmilieu, minimaal noodzakelijk vanuit het oogpunt van volksgezondheid

Temperatuur (algemene thermische behaaglijkheid)

AV-Consulting kan voor u metingen verrichten naar de binnenklimaat parameter, deze worden gemeten met behulp van een klimaatmonitor voorzien van een datalogger (TSI type IAQ-calc) die de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de kooldioxideconcentratie registreert met een loginterval van 1 minuut. De luchtsnelheid en -debiet van ventilatie systemen kan worden gemeten met behulp van een luchtsnelheidsmeter.

Voor het thermisch binnenklimaat in kantoren en andere niet-industriële gebouwen bevat de arboregelgeving geen concrete eisen. In artikel 6.1 van het Arbobesluit wordt alleen geëist dat ‘het klimaat op de arbeidsplaats geen schade veroorzaakt aan de gezondheid van de werknemers’. Tot de wijziging van de Arbowet in 2007 bevatte Arbobeleidsregel 6.1 (‘Binnen- en buitenklimaat’) een concrete bepaling ten aanzien van het thermisch binnenklimaat in niet-industriële werksituaties. Hierin werd verwezen naar de minimale eisen uit NEN-EN-ISO 7730.

In de NEN-EN-ISO 7730 wordt gesteld dat er sprake is van een behaaglijk en gelijkmatig thermisch klimaat indien de PMV-waarde tussen -0,5 en +0,5 ligt, of indien minder dan 10% van de medewerkers klachten over het thermische binnenmilieu heeft. De eisen in de NEN-EN- ISO 7730, voor situaties waarin weinig fysieke inspanning wordt geleverd, worden gehanteerd als optimale

temperatuursintervallen van 20-24°C in de winterperiode, en 23-26°C in de zomerperiode. Deze waarden geïntegreerd in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR CR 1752 en de klassen van de SBR levert de toetsingswaarden op zoals vermeld in onderstaande tabel. Deze toetsingswaarden worden in dit onderzoek gehanteerd. Opgemerkt dient te worden dat het optimale temperatuursinterval van de NEN-EN-ISO 7730 samenvalt met de klasse B-eis uit de NPR CR 1752.

Toetsingswaarden thermisch binnenmilieu

 

Klasse

A
Zeer goed

B
Goed

C
Acceptabel

Algemene behaaglijkheid

Operatieve wintertemperatuur

21 – 23°C2
+ IB1

20 – 24°C
+ IB1

19 – 25°C

Operatieve zomertemperatuur

23 – 26°C
+ IB1

23 – 26°C

22 – 27°C1

PPD

< 6%

< 10%

< 15%

PMV

-0,2 < PMV < +0,2

-0,5 < PMV < +0,5

-0,7 < PMV < +0,7

  1. IB betekent ‘Individuele Beïnvloeding’. Hiermee wordt bedoeld dat er op werkplekniveau een voorziening is waarmee de luchttemperatuur aan de individuele (momentane) behoefte zijn aan te passen. Voor luchttemperatuur wordt een regelbereik aanbevolen van +/- 3°C.

  2. Uit onderzoek is gebleken dat de kans op luchtkwaliteitklachten ’s winters groot is bij een hoge luchttemperatuur. Derhalve wordt aanbevolen om de luchttemperatuur ’s winters te beperken tot 21 à 22°C.

Relatieve luchtvochtigheid

De relatieve luchtvochtigheid wordt over het algemeen als comfortabel ervaren als deze tussen 30 en 70% is. Het verdient aanbeveling de relatieve vochtigheid van de lucht te beperken. Daarnaast bestaat er een relatie tussen de relatieve luchtvochtigheid met de nauw daarmee verbonden oppervlaktecondensatie en de overleving- en groeicondities van micro-organismen zoals bacteriën, schimmels en virussen. Strikt genomen gaat het hier om de relatieve vochtigheid aan/in het afwerkingsmateriaal, en niet om de relatieve vochtigheid van de lucht. Een hoge relatieve luchtvochtigheid (boven 60-70%) leidt echter, mede afhankelijk van de thermische kwaliteit (isolatiewaarde) van de gebouwschil, tot een hoge relatieve vochtigheid in het materiaal en bevordert zo de groei van bacteriën, schimmels en virussen. Het bovenstaande levert de in onderstaande tabel  opgesomde toetsingswaarden op.

Toetsingswaarden relatieve luchtvochtigheid binnenmilieu

 

Klasse

A
Zeer goed

B
Goed

C
Acceptabel

Relatieve luchtvochtigheid

winter

30 – 50 %

< 50 %

< 60 %

zomer

40 – 60 %

< 60 %

< 70 %

Klachten over te “droge” lucht liggen meestal ten grondslag aan een combinatie van factoren. Mensen zijn namelijk slecht in staat om verschillen in luchtvochtigheid zintuiglijk waar te nemen. Een te lage luchtvochtigheid wordt meestal eerder opgemerkt door statische ontladingen, dan door bijvoorbeeld droge keel of ogen. Klachten over een droge keel en ogen zijn eerder een indicatie van slechte ventilatie. Slechte ventilatie kan verontreinigingen zoals stof, lichaamsgeur etc. zich ophopen, als gevolg hebben waardoor irritatie van slijmvliezen kan ontstaan.

Kooldioxide (CO2)

De CO2-concentratie wordt toegepast als indicator voor de luchtkwaliteit en tevens als maat voor de ventilatie van een ruimte. CO2 wordt geproduceerd door de mens en zal oplopen als de ventilatie (toevoer van verse lucht en afvoer van verontreinigende stoffen als lichaamsgeuren en/of stofdeeltjes) niet toereikend is. Indien de concentratie boven 1000 ppm (parts per million) komt, ervaart men de lucht eerder als bedompt en onfris. De buitenlucht concentratie kooldioxide bedraagt in Nederland ongeveer 350 ppm (parts per million). In onderstaande tabel worden de toetsingswaarden ingedeeld in SBR klassen. De weergegeven toetsingswaarden worden in dit onderzoek gehanteerd.

Toetsingswaarden relatieve luchtvochtigheid binnenmilieu

 

Klasse

A
Zeer goed

B
Goed

C
Acceptabel

Kooldioxide concentratie

< 600 ppm

< 800 ppm

< 1000 ppm

PPD

< 10%

< 15%

< 20%